16

Liefste, wat jij nu voor mij bent, het is
Verbondenheid in mij, verankering
Waaraan ik hang, waaraan mijn lot is toe-
Vertrouwd, mijn overleving, ja, maar ook
De ziekte die mijn laatste wordt. Want wat
Wij samen hebben laten wij niet los,
Nog niet. Ik denk aan jou, aan hoe je kijkt,
Je houding, en je handen op mijn lijf,
Hoe je me zoekt, en aan de ernst waarmee
Wij omgaan met elkaar, met ons, en met
De tijd die er nog zijn zal voor ons twee.

17

Hierdoor bewaren wij een wereld die
Van ons is, en door wat wij doen gemaakt
Wordt, telkens weer opnieuw, als wij elkaar
Benaderen, en nooit geheel dezelfde, —
Totdat het weer voorbij is en de hoop
Het niet meer houdt en ik tegen mijzelf
Mij keren moet, mijzelf bekennen dat
Ze nooit meer terug zal komen dan alleen
Om dingen weg te halen die ze nog
Vergeten had bij mij, en dat de afbraak
Nooit afgelopen is en altijd erger.

18

Wat blijft er over als jij weg zult zijn?
Alles natuurlijk, of bijna. Alleen
Zul jij er niet meer zijn om het te raken
En op te laden met gerichtheid op de omgang
Die wij er nog mee hadden, en het einde
Van onze liefde wordt een eerste doodgaan,
Een oefening, die mij zal leren wat
Er van de dingen wordt als zij eenmaal
Overgelaten aan zichzelf weer verder
Gaan, nergens goed voor meer, bevrijd, uiteen,
Zonder gezicht voortaan en zonder grenzen.

9