II

10

Afstand is neergedaald tussen de dingen.
Zij vormen geen geheel meer, en ook in
Een mugjesdenken raken de gedachten
Los van elkaar, of liever: ongehoorde
Verbanden treden op de voorgrond, nemen
Andere in zich op, en worden groter
Dan ze ooit hadden mogen worden, hard
En pijnlijk en te veel en ’t mugje zelf
Is niet meer in zichzelf, geen onderscheid
Is er meer tussen ’t dun en sprietig lijf
Dat stil zit, en de monsters eromheen.

11

Dit is het wat de kluizenaars vanouds
Zochten en vonden in de eenzaamheid
En zelfuithongering waaraan zij zich
Prijsgaven: opengaand voor dood en waarheid
En zelf verdwalend in de nacht der dingen.
De nacht der dingen is de zelfvervreemding
Zowel van dingen als van wie ze dacht
Te zien zoals ze zijn, en die niet wist
Hoe als het avond wordt en het doorstaan
Van wachtende ontijd onvermijdelijk,
— Hoe alles dan gaat vloeien en verworden.

12

Wanneer niemand meer kijkt, niemand de dingen
Meer onderwerpt aan zijn gebruik, ze noemt
Bij name in een mensentaal, die vastlegt
Wat zich kan voordoen in de wereld; als
De dingen zijn alleengebleven, en
Teruggegeven aan zichzelf, wat blijft
Er dan? maar ook: wat kan er dan gebeuren
Onder het oog van iemand die geen mens
Meer heten mag, maar zelf bijna een ding
Geworden met de dingen, losgeraakt
Is van zichzelf en meegevoerd, waarheen?

7