Heilige in mijn hoofd, ik roep U aan
Zoals gij Christus aanriept, zeg mij hoe
Ik gaan moet, — heilig voorbeeld! zeg mij hoe
Gij gingt — heilige in mij, die de chaos
Uitdaagde, erdoor overwonnen werd,
Geef mij een teken. — Is dit een gebed
Dat onverhoord moet blijven? Toch is er
Een teken, niet van binnen, onverwacht
En ongevraagd aanwezig, zoals wind
Door bomen heengaat, ze beweegt en dwingt
In houdingen en vormen van gedachten.
Want denken wordt als water, zonder wil
Verzinkend in wat het omving en het
Zijn vorm geeft waar het zelf geen richting meer
Ontleent aan doel of herkomst, alles raakt
Buiten verband, of beter: ieder ding
Wordt kern en middelpunt, totalitair
En eenzaam, souverein, extatisch, heilig;
De wereld eindelijk verlost, oordeel
En dood voorbij, teruggegeven aan
Haar oorsprong, aan haar eigen wil, en aan
Willen en weten van elk ding in haar.
Dat weten is het mijne, maar het is
Niet meer van mij: er is niet één gezichtspunt
Dat het bijeenhoudt en centrifugaal
Komt het in elk geweten ding te wonen
Als in het eigen lijf, zoveel lichamen
En zo verspreide heeft het nu, en elk
Ding wil alleen zichzelf, en tegelijk
Ziet het zich als het is, en dat het goed is —
Zo fel en triomfaal vervuld en groot
Wordt alles; ook, ergens ertussenin,
Antonius, verloren in zijn landschap.
29
← | ↑ | → |