Zolang het mugje bij mij dronk, was ik
Zijn ankerplaats, zijn broedplaats, en wij waren
Verbonden in zijn dagelijkse honger,
Telkens en telkens weer. Antonius
Avond aan avond in gebed, alleen,
Wegend de woorden des Heren, verzonken
In Kerk en Christus. Laatste ritueel
Voordat de nacht valt. O, blijf bij ons, Heer,
Blijf bij mij, want ik kan niet overleven
Als ik alleen sta in de duisternis,
In de vangodverlaten buitenwereld.
Hij woont in de woestijn bij Thebe, op
Een hoogte, in een klein vervallen fort.
Vóór hem de steenwoestijn, wat lage distels,
Een paar olijfbomen vlakbij, en ver weg
Aan diepe horizon de Nijlrivier,
Waarin het ondergaande daglicht nablinkt
Iedere avond weer. ’s Nachts waakt en bidt
De heilige zo lang hij kan, rechtopstaand,
Een baken voor zichzelf, maar ook voor wie
Hij met zich meedroeg in zijn eenzaamheid,
Onzichtbaren, gedachten en gedrochten.
Achter hem, uit het Oosten, komt het duister,
En in zijn hoofd spreekt hij de machtige
Kruiswoorden uit die eens de Nazarener
Zijn volgelingen naliet: “Ik heb dorst”,
En: “Vader, waarom hebt gij mij verlaten?” —
Hij spreidt zijn armen zijwaarts, en omhoog,
Als een gekruisigde. Ziet hier de mens,
Hij weet niet hoe hij leven kan, en vindt
Geen weg meer in zijn innerlijke nacht;
Zijn blik hangt aan de minderende lichtstreep
Waar de dag wegtrekt en hem achterlaat.
14
← | ↑ | → |