Niet alleen woorden, maar ook wat men denkt
Te weten over sterven, het ontkent
Het, zet het buitenspel, het is van leven.
De eigen dood kan men niet denken, en
Als men er iets mee doen wil moet men zich
Wel op iets anders richten. (Dat is de
Onsterfelijkheid van de ziel, die is
Hoe iemand zichzelf ziet.) Wat eeuwigheid
Heet is dus levenskans en richting die
Men in kan slaan, waarin men doorslaat, tegen
Zichzelf zich kerend, — willens meer dan wetens.
Luister: ik blijf alleen, zoals dat meisje
Was, en geen mens die mij mijn levensweg
Nog oplegt. Hier gelden mijn wetten, met
Die van het werkelijk aanwezige
In wederzijds vervlechten en elkaar
Bedwingen nieuwe richting gevend aan
Leven en denken, en niemand voorziet
Wat daarvan wordt. Luister, demonen, mensen,
Huishoudend in mijn hoofd, pratend en trekkend
Aan mijn gedachten, ik wil U Uw pleitrecht
Ontzeggen: niets aan ons is vrij van schuld.
Buiten mijn zolderraam wat regenwater
Altijd bewegend op de wind en op
Trillingen van de gevelhuid en van
De aarde onder ’t huis, leeg en vergeven
Zoals de dingen zijn zolang men ze
Met rust laat, — trillend tussen licht en licht
Spiegeling tussen ijl en ijler, in
Hun aanraking ontstaan en zonder eigen
Diepte, bericht van overal vandaan,
Verwijzing naar wat hier niet is, naar wat
Er nog niet is, — naar wat ik nog niet ben.
25
← | ↑ | → |