I

1

Ik speel met jou dat liefde luxe is
En geen verslaving. Bij mij overwintert
Een oud en mager mugje, en het meldt zich
Avond aan avond opnieuw aan mijn bed
Totdat de dag komt dat het niet meer weet
Hoe weg te komen van de laatste plek
Waar het op doorreis neerstreek als altijd
Maar waar het nu voorgoed zal moeten blijven —
Voorgoed gestrand in diepste eenzaamheid
Van zoet geurend behang en giftig huisstof
Dat aan hem kleeft en op zijn naden inbijt.

2

Eenmaal beland waar wij op eigen kracht
Niet meer vandaan kunnen gebeurt het vaak
Dat mensen nog door dokters en verpleegsters
Opgezocht worden en weer teruggehaald
Binnen het rijk der levenden. Niet zo
Bij mugjes; geen zingende ambulances
Bewijzen dat er toch nog iemand doorging
Aan hen te denken. In zekere zin
Is er nooit iemand die aan mugjes denkt
Op die manier, en misschien zijn zelfs mensen
Als dieren ook uiteindelijk alleen.

3

Jawel. Laat ons maar liever niet te veel
Daarover denken. Moeten we tenslotte
Niet toch uitgaan van wat er wel zal zijn?
Zichtbare wereld zal er zijn, altijd,
De grond, de ruimte, zoals rond het mugje
Mijn slaapkamer zich uitstrekt, groter wordend,
Contouren van de meubels vager maar
Zijzelf massiever, onontkoombaarder,
De tussenruimten niet meer overbrugbaar
En alles ineens vastgeklonken, zó
En nooit meer anders, en niets anders meer.

4